Savoir betekent weten. Het betekent ook kunnen. Maar pouvoir betekent ook kunnen. Wat is nou het verschil.
savoir: de kennis hebben om … (want je hebt er voor geleerd, geoefend)
pouvoir: de mogelijkheid hebben om …. (want je hebt tijd, het regent niet/wel, het zwembad is open, enzovoorts)
exemples :
- L’enfant sait nager …(kan zwemmen, want heeft zwemles gehad en zijn diploma gehaald).
- …mais l’enfant ne peut pas nager (het zwembad is dicht, of hij heeft zijn zwembroek niet bij zich, of hij heeft geen tijd).