Modale hulpwerkwoorden
Modale hulpwerkwoorden (Modalverben) zijn hulpwerkwoorden die extra betekenis aan het hoofdwerkwoord toevoegen.
Voorbeelden van modale hulpwerkwoorden in het Nederlands zijn zullen, kunnen, mogen, moeten, willen.
Als je bijvoorbeeld zegt: ‘Petra kan zwemmen’, zeg je eigenlijk dat Petra in staat is om te zwemmen (ze verdrinkt niet in water). Dat heeft natuurlijk een hele andere betekenis dan ‘Petra zwemt’, een zin zonder modaal hulpwerkwoord.
Hopelijk begrijp je nu wat modale hulpwerkwoorden zijn en wat ze doen.
In het Duits zijn er ook modale hulpwerkwoorden (Modalverben): können, dürfen, wollen, müssen, mögen, sollen en wissen.
Een filmpje met uitleg over de Modalverben:
moeten = müssen of sollen; dat hangt af van de zin:
A als iets niet anders kan, of “het is logisch dat”: müssen
Dat moet Hans geweest zijn – Das muss Hans gewesen sein.
De straat moest afgezet worden. – Die Straße musste abgesperrt werden.
B bij een (dringend advies): müssen
Dat moet je niet allemaal geloven. – Das musst du nicht alles glauben!
Je moet nu gaan. – Du musst jetzt gehen.
C als je twijfelt, jezelf iets afvraagt: sollen
Wat moet ik doen? – Was soll ich machen?
Ik weet niet of ik er naar toe moet gaan. – Ich weiß nicht, ob ich hinfahren soll.
Moet ik dat nu meteen betalen? – Soll ich das sofort bezahlen?
D in een persoonlijk bevel: sollen
Jij moet je mond houden! – Du sollst den Mund halten!
Oefeningen:
- Kies de juiste vorm van dürfen.
- Welk Modalverb gebruik je?
- Wissen, dürfen, können, müssen: vul de juiste vorm in.
- Müssen of sollen?
- Vul de juiste vorm in van het werkwoord.
- Welk Modalverb gebruik je in de zin?
- Kies de juiste werkwoordsvorm.
- Vul de juiste vorm in.
Oefeningen: